PEP talk.
Hoe de regelgeving in verband met Politiek Prominente Personen (PEP’s) kan afglijden tot repressie tegen politieke opponenten.
In de afgelopen decennia heeft de Europese Unie (EU) een reeks richtlijnen ontwikkeld om witwassen, corruptie en terrorismefinanciering te bestrijden. Een centraal element daarin is de bijzondere aandacht voor Politiek Prominente Personen (PEP’s) – individuen met invloedrijke publieke functies, zoals staatshoofden, ministers of parlementariërs, en hun directe familie en naaste medewerkers. Maar waar komt deze regelgeving vandaan, en waarom is er reden tot zorg dat ze in de huidige EU-context een wapen kan worden tegen democratische principes zoals vrije meningsuiting en gelijkheid voor de wet?
De oorsprong van PEP-regelgeving ligt in internationale inspanningen om financiële misdaad te beteugelen. Een sleutelmoment was de "Abacha-affaire" in de late jaren 1990, waarbij de Nigeriaanse dictator Sani Abacha miljarden uit de staatskas plunderde en via westerse banken wegsluisde. Dit schandaal legde de zwakke punten van het financiële systeem bloot en leidde tot actie. De Financial Action Task Force (FATF), opgericht in 1989, formaliseerde in 2003 richtlijnen waarin PEP’s werden aangemerkt als risicogroep vanwege hun toegang tot macht en middelen. Binnen de EU werd dit vertaald in de Derde Anti-witwasrichtlijn (2005/60/EC), die banken verplichtte tot "verhoogde waakzaamheid" bij PEP’s. Latere richtlijnen, zoals de Vierde (2015/849) en Vijfde (2018/843), breidden dit uit naar binnenlandse PEP’s en verfijnden de regels, culminerend in de Zesde Richtlijn (2024/1640), die vanaf 2027 een uniforme aanpak belooft via de nieuwe EU Anti-witwasautoriteit (AMLA).
Het doel is nobel: corruptie en illegale geldstromen aanpakken. Toch schuilt er zaols steeds een risico in de uitvoering. De definitie van een PEP is breed en deels subjectief – "naaste medewerkers" of "prominente functies" zijn termen die interpretatie toelaten. Het begon met Abacha maar tegenwoordig staan zelfs politieke medewerkers die nooit verkozen werden op PEP lijsten bij de bank. Bovendien laat de "risicogebaseerde benadering" ruimte aan banken en nationale autoriteiten om te beslissen hoe streng ze controleren. Dit creëert een voedingsbodem voor willekeur, vooral in een tijd waarin de EU kampt met spanningen over democratische kernwaarden.
De zorg dat PEP-regelgeving als wapen egen politieke tegenstanders gebruikt kan worden, is niet hypothetisch. Populaire politici zoals Viktor Orbán in Hongarije of Matteo Salvini in Italië, vaak bestempeld als anti-establishment, botsen regelmatig met EU-elites. Hun financiën – of die van hun medestanders – kunnen onder een vergrootglas komen te liggen, niet per se vanwege bewijs van corruptie, maar als middel om hen te pesten of verzwakken. In 2018 beschuldigde Hongarije de EU ervan Orbán-gezinde figuren selectief aan te pakken met AML-regels. In Polen zijn er klachten dat financiële controles harder treffen bij oppositieleden dan bij regeringsgetrouwen. Hoewel harde data ontbreken, voeden zulke anecdotes de vrees dat PEP-regels steeds meer een instrument van politeke repressie zullen worden.
Dit risico wordt versterkt door de huidige EU-brede strijd tegen democratische basisprincipes. Vrije meningsuiting staat onder druk door wetten in verband met haatspraak en ‘desinformatie’, terwijl gelijkheid voor de wet wankelt als politieke tegenstanders zwaarder worden aangepakt dan gevestigde spelers. Kijk naar de disproportionele uitspraken tegen Dries Van Langenhove in vergelijking met veel zwaardere feiten.
PEP-regelgeving kan hierin een rol spelen: een populist die kritiek levert op de EU kan sneller als "risico" worden gezien dan een mainstream politicus met vergelijkbare financiële praktijken. Banken, bang voor boetes, kunnen overdrijven in hun ijver, vooral onder druk van regeringen of media. De zaak van Nigel Farage in 2023, wiens bankrekening in het VK werd gesloten onder PEP-regels, illustreert hoe dit in de praktijk kan uitpakken – al gebeurde dat buiten de EU. We zien een EU brede beweging richting ‘debanking’ en verstikkende controle en sturing van persoonlijke financiën met nieuwe instrumenten zoals de Europese Digitale Identiteit en de Digitale Euro.
De EU probeert ogenschijnlijk de willekeur te beperken maar de flexibiliteit in nationale implementatie blijft een zwakte. Landen als Duitsland publiceren gedetailleerde PEP-lijsten, terwijl andere, zoals Malta, achterblijven, wat ongelijke toepassing in de hand werkt. In een gepolariseerd Europa, waar populisten zowel daders als slachtoffers van corruptiebeschuldigingen kunnen zijn, dreigt deze regelgeving een bijkomend wapen te worden tegen politeke opponenten, in plaats van een schild tegen misdaad.
Kortom, hoewel PEP-regelgeving voortkomt uit legitieme anti-corruptiebehoeften, biedt ze een gevaarlijk potentieel voor misbruik. In een EU waar vrije meningsuiting en gelijke behandeling onder vuur liggen, verdient dit waakzaamheid. Zonder strikte, transparante toepassing riskeren we dat een anti-witmastool verandert in een politieke knuppel.